Sociale media

  • NL
Open the menu

Slachtoffers van geweld hebben psychologische hulp nodig


Laure Wolmark is als psychologe gespecialiseerd in de behandeling van slachtoffers van seksueel geweld. Op dit moment is ze voor Artsen Zonder Grenzen in de stad Dungu in Haut-Uélé, in het noordosten van Congo.

Daar helpt ze met het opvangen van slachtoffers die getraumatiseerd zijn door het extreme geweld van het Verzetsleger van de Heer (Lord’s Resistance Army, LRA). Die Oegandese rebellengroep is verjaagd uit Oeganda, en zaait nu dood en vernieling in buurland Congo.

Welke hulp kan Artsen Zonder Geven aan mensen die zo’n gebeurtenissen hebben meegemaakt?

Wolmark: “Om te beginnen kunnen we de medische gevolgen van het geweld en de verkrachtingen behandelen. Mensen die ontsnapt zijn uit de handen van het LRA zijn vaak gewond of hebben infecties opgelopen. Voor hun psychologische trauma’s moeten patiënten individueel verzorgd worden. Ze moeten een plaats hebben om zichzelf te kunnen zijn, om te kunnen vertellen hoe ze zich voelen – en dat in alle discretie.
In Haut-Uélé geven wij dus informatie over het belang van vertrouwelijke opvang van slachtoffers van verkrachting. In de gezondheidscentra die ik kon bezoeken bestonden nochtans geen private ruimtes.
Ik denk aan een jonge vrouw die we verzorgd hebben in één van onze hulpposten. Zij was werd verschillende maanden door het LRA vastgehouden. Zij was meerdere malen verkracht, door meerdere mannen. Op haar kamer in het ziekenhuis werd zij zonder ophouden ondervraagd door mensen die ze niet kende. Ze omringden haar met zorgen en wilden weten wat ze had meegemaakt. Het was zelfs moeilijk om de bezoekers te doen begrijpen dat het gynaecologisch onderzoek beter niet voor zo’n groot publiek gebeurde.”

Wilden de vrouwen die je ontmoette praten over wat hen overkomen was?

Wolmark: “Het probleem hier is dat iedereen een soort fascinatie heeft voor mensen die lange tijd gevangen waren door het LRA. Niet alleens de mensen uit hun eigen gemeenschap, maar ook bezoekers zoals journalisten, militairen die inlichtingen vragen en andere vreemdelingen.
Artsen Zonder Grenzen verzamelt hun getuigenissen om aan de wereld te vertellen welke gruwelen zijn hebben meegemaakt. Dat is nuttig, maar er moet rekening gehouden worden met de staat van het slachtoffer.
Los van de psychologische hulp is het belangrijk dat patiënten kunnen vertellen wat ze willen. Je mag geen oordeel laten blijken of de indruk geven dat je twijfelt aan wat ze zeggen. Je mag ook geen details vragen over het geweld. Je moet hen laten praten en luisteren.
Getuigenissen optekenen is iets anders. De vrouw bij wie ik dat deed, was geen patiënte van me – en daardoor kon ik dat doen.

Je hebt met slachtoffers van (seksueel) gewerkt in verschillende contexten. Zijn er zaken specifiek voor Haut-Uélé?

Wolmark: "Het leed in deze context is uniek. De mensen hier hebben slachtpartijen overleefd, waarbij erg veel mensen vermoord en ontvoerd worden. De bevolking leeft in een klimaat van angst en vreest altijd nieuwe aanvallen.
De mensen die ik ontmoette die weken of maanden in de wildernis gevangen hadden gezeten, waren in shock. Soms konden ze zelfs niet spreken. Hun families hadden vaak de indruk dat ze hen niet herkenden. Vrouwen waren vaak meermaals verkracht, ze werden gebruikt als huis- en seksslaven.
Het belangrijkste voor hen vandaag is dat zij terug kunnen keren naar hun familie en hun gemeenschap. Maar tegelijk is het erg belangrijk om hen en hun families op psychologisch vlak te begeleiden.
Iedereen reageert op een andere manier om de gruwelen die hij overleefd heeft. Na de eerste schok kunnen sommigen zonder al te veel moeilijkheden hun leven weer oppikken. Maar anderen ontwikkelen symptomen die een echte handicap kunnen vormen. Dat gaat van ernstige depressies tot zelfmoorden.
De psychologische hulp moet dus haar belangrijke plaats behouden. Ze helpt om het leven draaglijker te maken voor iedereen die onder de psychologische gevolgen van brutaal geweld.”

De getuigenis van O., 24 jaar, kleermaakster, gevlucht van Bangadi naar Dungu

“Op een zaterdag in september vertrokken we uit Bangadi naar Napopo voor de oogst. Wij kwamen daar aan om elf uur. De strijders van het LRA verrasten ons op de velden en namen ons gevangen. We waren met tien.

Drie dagen zaten we in de wildernis, denk ik. Het is moeilijk om me dat te herinneren, want ze verplaatsten zich voortdurend. Ik werd samen met mijn man gevangen genomen. Hij werd gedood in de brousse, ik weet niet precies wanneer. We zijn op veel plaatsen geweest met het LRA, waar ze veel anderen hebben gedood.

We waren met drie vrouwen. Ze sloegen ons erg hard. Ze konden me niet verkrachten toen mijn man er nog bij was. Ze sloegen me in plaats van me te verkrachten. Ze verkozen een jong meisje te verkrachten dat nog geen man had gekend, want ze denken dat ze gemakkelijk aids kunnen krijgen als ze een vrouw verkrachten die al getrouwd is.

De mannen liepen achteraan om te dragen, wij vrouwen liepen vooran. We wisten niet wat er achter ons gebeurde. Het was ’s avonds dat we iemand zijn afwezigheid opmerkten en dat we vernamen dat hij dood was.

Alles werd geplunderd, alles werd verbrand. Alleen wat we aanhadden, konden we houden. Toen we bevrijd werden, kregen we kleren van de mensen die ons hielpen, want we waren halfnaakt. Ook hier in Dungu helpen andere mensen ons, we kunnen niet voor onszelf zorgen. Soms zitten we hier gewoon, alert te zijn.

De manier van doen van die mensen heeft me erg geraakt. Ze pikken iemand uit, ze ranselen hem af, ze steken hem met messen en stokken. Ze doen hem verder lopen. Het doet pijn om te zien hoe ze menselijk bloed laten stromen. Ik werd bevrijd voor ik in het hoofdkamp aankwam.

Na mijn bevrijding zag ik, op de terugweg, veel lijken liggen. Het was beter geweest als ik niet bevrijd was en niet al die lijken had gezien. Dat raakte me heel erg.”